Al sinds jaar en dag staat de jeugdzorg beleidsmatig in de belangstelling. Er zijn tal van rapporten verschenen over het functioneren van de dienstverlening, waarbij het accent vooral ligt op hoe de groot de problematiek is en hoe weinig effectief de geleverde jeugdzorg. In dit rapport staat IPSE Studies vooral stil bij het financiële aspect van de jeugdzorg.
Jongleren in de jeugdzorg
Over dit onderzoek
-
Thema
Dienstverlening en beleidsimpact -
Datum
Juni 2023 -
Onderzoeksinstantie
IPSE Studies -
Onderzoekers
Jos L.T. Blank, Alex A.S. van Heezik en Vivian G. Valdmanis
Samenvatting onderzoek
In dit onderzoek staat de kostendoelmatigheid van de jeugdzorg bij gemeenten centraal. De kostendoelmatigheid geeft aan in welke mate een gemeente kosten kan reduceren zonder het niveau van diensten te verlagen. In empirische analyses worden zogenoemde best practices vastgesteld die vervolgens als een benchmark dienen voor de andere gemeenten. Best practices zijn die gemeenten die bij gegeven diensten tegen de laagst mogelijke kosten produceren.
Belangrijkste conclusies
Uit de empirische analyse van gegevens over jeugdzorg en omgevingsfactoren in 352 gemeenten in 2021 blijkt, dat er tussen gemeenten grote verschillen bestaan in de kostendoelmatigheid van de jeugdzorg. Zo kunnen sommige gemeenten dezelfde diensten verlenen tegen slechts de helft van de huidige kosten. Gemiddeld over alle gemeenten bedraagt de kostendoelmatigheid 80 procent. Dit betekent dat een gemiddelde gemeente dezelfde prestaties kan leveren tegen 20 procent lagere kosten. Hoewel dit cijfer met de nodige onzekerheden is omgeven, lijkt voor veel gemeenten een kostenbesparing mogelijk.
Deze doelmatigheidsverschillen zijn slechts voor een deel toe te schrijven aan verschillen in de vormgeving van het inkoopbeleid. Daarbij is gekeken naar diverse kenmerken, zoals het type uitbesteding, inkoopprocedures of wijze van bekostiging. In totaal zijn acht kenmerken getoetst. Op basis hiervan is na te gaan wat het optimale inkoopbeleid voor een gemeente is en wat de gevolgen zijn van een suboptimaal inkoopbeleid in termen van kostendoelmatigheid.
Het meest opvallende resultaat is het negatieve effect van een raamovereenkomst met tussentijdse toetreding (t.o.v. zonder tussentijdse toetreding) op de kostendoelmatigheid. Verder blijkt de zogenoemde open house-procedure een positief effect op de kostendoelmatigheid te hebben. Dit is een procedure waarbij een gemeente contracten heeft met verschillende aanbieders en burgers zelf hun aanbieder kiezen.
De analyses laten verder zien dat de overige inkoopkenmerken geen eenduidige effecten hebben. Er lijkt wel iets van schaalvoordelen te bestaan: grote gemeenten kopen in tegen lagere kosten. Dit effect is echter klein en de statistische betrouwbaarheid is beperkt.
Er zijn wel een paar kanttekeningen bij de uitkomsten te plaatsen. Zo kan de inhoud van de contracten per gemeente sterk verschillen, evenals de outcome van de zorgverlening. Goede indicatoren over outcome zijn beperkt beschikbaar. De indicator ‘afronding volgens plan’ blijkt geen samenhang te hebben met kostendoelmatigheid. Bij de indicator ‘herhaald beroep’ is dat wel het geval. Kwaliteit en kostendoelmatigheid gaan hier hand in hand. Op basis van deze indicator kan de vaak geponeerde stelling dat kostendoelmatigheid ten koste gaat van kwaliteit niet worden onderbouwd. Eerder lijkt het tegenovergestelde waar.
Aanbevelingen en tips
Wellicht verdient het aanbeveling voor gemeenten een vorm van intervisie toe te passen. De resultaten van dit onderzoek zouden gemeenten kunnen helpen om bij goed vergelijkbare gemeenten (peers) hun licht op te steken.