Hoogleraar Paul ’t Hart ventileert zijn mening over de Staat van de Uitvoering in deze editie van ‘In alle Staten’. Een ‘pittig statement’ over de relatie tussen uitvoering en beleid. En een oproep voor mede-eigenaarschap aan alle betrokken partijen: politiek, beleid en uitvoering.
Paul ’t Hart reageert op de Staat – In alle Staten
Over Paul 't Hart
Prof. dr. Paul ’t Hart is hoogleraar aan het departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) aan de Universiteit Utrecht, decaan aan de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) in Den Haag en adjunct-professor aan de Crawford School of Economics and Government aan de Australian National University.
Zijn expertisegebieden zijn politiek-bestuurlijke beleids- en besluitvorming, politiekambtelijke verhoudingen, publiek leiderschap, publieke verantwoording en crisismanagement.
“De eerste editie van de Staat van de Uitvoering is een pittig statement geworden. Hebben we het in Nederland wel goed voor elkaar als het aankomt op het ‘doenvermogen’ van de overheid? De Staat vormt een welkome ‘evidence-informed’ en tegelijkertijd stevig positie kiezende bijdrage aan deze vitale, maar lang in ‘Den Haag’ ondergesneeuwd geraakte vraag.
De institutionele knip die enkele decennia geleden met veel verve is gezet tussen ‘beleid’ en ‘uitvoering’ heeft niet opgeleverd wat de voorstanders ervan verwachtten. In plaats van de gehoopte nevenschikking is er feitelijk eerder (verdere) onderschikking opgetreden. En functionele afstand heeft ook grote psychologische afstand tussen de twee werelden opgeleverd.
Een vergelijkbaar verhaal is te vertellen over de effecten van de decentralisatie van allerlei dienstverlenings- en handhavingstaken naar de gemeenten. In beide gevallen gebeurde iets vergelijkbaars: ‘Den Haag’ hevelde aanvankelijk met overtuiging taken en verantwoordelijkheden over, maar boekte tegelijkertijd bij voorbaat al ‘efficiencykortingen’ in.
Roet in het eten van de institutionele knip
De nieuw gecreëerde ZBO’s gingen met enthousiasme aan de slag. Net als de gemeenten die zelf ook lang om nieuwe taken in het sociaal domein hebben gevraagd. Maar vervolgens gooiden vroeg of laat steeds drie dingen roet in het eten:
- De Haagse politiek-ambtelijke beleidsmachines bleven nieuw beleid en vaak ook ad-hoc beleidsverfijningen uitspuwen, zonder zich veel te bekommeren om de coherentie, consistentie of uitvoerbaarheid ervan. De uitvoerende instanties zaten daarbij niet aan tafel.
- De nieuwe ‘uitvoerders’ bleken niet vanzelfsprekend beter of zelfs maar goed genoeg in het waarmaken van de belofte dat meer operationele autonomie en grotere nabijheid tot de burger ook tot effectievere en efficiëntere publieke dienstverlening zou leiden. Al was het maar omdat het ‘meer doen met minder’ retorisch wel lekker klinkt, maar in de praktijk gemeenten en uitvoeringsorganisaties gewoon voor scherpe schaarstevraagstukken kwamen te staan. Niet in de laatste plaats in hun eigen bedrijfsvoering.
- Toen uitvoeringsorganisaties zich ook in de geest van de ‘knip’ begonnen te gedragen, leverde dat op de departementen al snel consternatie op. De uitvoeringsorganisaties deden bijvoorbeeld meer aan branding en horizontale verantwoording. Bij tijd en wijle zochten ze zelf podiums op voor hun professionele feedback en zorgen over de praktische (on)uitvoerbaarheid van Haags beleid. Vooral ook toen de uitvoeringsdiensten hun eigen beleidsafdelingen gingen op- of uitbouwen, ontstonden op veel plekken stroeve verhoudingen tussen beleidsafdelingen van kerndepartementen en die van uitvoeringsorganisaties.
Omdat in de politieke praktijk bewindspersonen onverkort verantwoordelijk werden gehouden voor incidenten en uitvoeringsproblemen, leverde dat al snel allerlei pogingen op om de Haagse grip op de uitvoering te herpakken. ‘Daar ga ik niet meer over’, bleek geen politiek afdoende antwoord. En dus werden veel ZBO’s weer opgeheven en gedowngrade tot agentschappen. En gemeenten die niet naar behoren leverden of financieel in de problemen kwamen, konden op intensieve bevraging rekenen.
De Staat van de Uitvoering laat zien waar dit complex van onbedoelde effecten anno 2022/23 toe heeft geleid: handelingsverlegenheid, gedoe over governancekwesties, toegenomen sociale afstand tussen rijk en gemeenten en tussen beleid en uitvoering. Er is allerminst sprake van soepel samenspel tussen ‘partners in publieke dienstverlening’ die elkaar als gelijkwaardig en onderling afhankelijk beschouwen. De politiek schreeuwt er bij tijd en wijle moord en brand over, maar toont als puntje bij paaltje komt weinig zelfinzicht over de eigen rol in de malaise. Laat staan de noodzakelijke lange adem in het meedoen aan de ingezette verbeteringsslag.
Werk aan de winkel
Er is veel werk aan de winkel. Met mijn collega-commentatoren op de Staat (Sandra van Thiel, Bernard ter Haar e.a.) deel ik de zorg of het post- POK , post- TCU kabinetsbeleid en de doorvertaling in het breed uitgesponnen Werk Aan Uitvoering-programma (dat overigens een ongelukkige naamgeving kent, omdat die suggereert dat de kern van de opgave dus bij ‘uitvoering ligt’ – wat niet het geval is) de gehoopte verbetering van de verhoudingen gaat brengen.
‘Uitvoering’ is iets dat het in Haagse ogen gewoon moet doen, als een soort machine. En die machine moet vooral niet sputteren. Laat staan zich een positie willen aanmeten in beleidsdebatten. Out of sight, out of mind. De periode dat uitvoering door de commissie Bosman en de POK in politieke zin ‘front of mind’ werd gebracht, ligt voor je het weet alweer achter ons. En dat terwijl de bron van veel ‘uitvoeringsproblemen’ nu juist bij regering en parlement zélf ligt. Je kon het op de avond waarin de Staat werd gepresenteerd al waarnemen: de uitvoeringsbazen domineerden getalsmatig het gezelschap, van beleidsbazen waren er maar een handjevol, evenals vanuit de Kamer. De opgetrommelde bewindslieden toonden zich gecommitteerd maar zullen bergop moeten pedaleren om de schwung erin te houden bij kabinet en Kamer.
Voor volgende Staten wens ik toe dat ze de scope van hun bereik verder verbreden tot alle arena’s waar ‘beleid’ en ‘uitvoering’ geacht worden samen te komen, maar in de praktijk schuren. Laat ze gaan over de kwaliteit van de verbindingen: tussen politiek en frontlijn, tussen ministeries en de rijksuitvoeringsdiensten, tussen rijk en gemeenten, tussen gemeenteraden en hun ambtelijke diensten, en tussen gemeenten en de vele (publieke en private) gecontracteerde dienstverleners. En laten we er met zijn allen voor zorgen dat al deze partijen zich zowel mede-eigenaar als geadresseerde voelen – de politiek voorop.”
Paul ‘t Hart